Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0046

Datum uitspraak2007-02-22
Datum gepubliceerd2007-03-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607884/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet tijdig ter zitting verschijnen / hoor en wederhoor Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank onder deze omstandigheden de gevolgen van het niet tijdig ter zitting verschijnen niet voor rekening van appellante mocht laten. Omdat uit hetgeen door appellante is aangevoerd niet blijkt dat de rechtbank het onderzoek niet voltooid heeft mogen achten, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank het onderzoek ter zitting niet heeft mogen sluiten. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is onder deze omstandigheden, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2004 in zaak no. 200404541/1; JB 2004/348), geen sprake.


Uitspraak

200607884/1. Datum uitspraak: 22 februari 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [appellant], appellante, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/45303 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 28 september 2006 in het geding tussen: appellante en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 28 september 2006, verzonden op 2 oktober 2006, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 14 november 2006 heeft de minister een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In grief 1 klaagt appellante dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, doordat zij het onderzoek ter zitting heeft gesloten zonder de komst van haar gemachtigde af te wachten. 2.1.1. Bij brief van 4 mei 2006 is aan de gemachtigde van appellante medegedeeld dat haar beroep op 27 juli 2006 om 14.00 uur ter openbare zitting zal worden behandeld. Tevens staat in deze brief dat uitstel slechts mogelijk is indien daarom binnen een week na verzending wordt verzocht. De gemachtigde van appellante heeft op 27 juli 2006, voor aanvang van de behandeling ter zitting, telefonisch te kennen gegeven dat zij vanwege een file niet tijdig ter zitting kon verschijnen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten zonder dat zij is gehoord. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank onder deze omstandigheden de gevolgen van het niet tijdig ter zitting verschijnen niet voor rekening van appellante mocht laten. Omdat uit hetgeen door appellante is aangevoerd niet blijkt dat de rechtbank het onderzoek niet voltooid heeft mogen achten, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank het onderzoek ter zitting niet heeft mogen sluiten. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is onder deze omstandigheden, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2004 in zaak no. 200404541/1; JB 2004/348), geen sprake. Grief 1 faalt. 2.2. Hetgeen in grief 2 is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin Voorzitter w.g. Van de Kolk ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007 347-480. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak